Afgelopen weekend eindelijk eens de 100+ gehaald met Wingspan. Nou ja, ik niet, maar mijn zoon wel. Mijn ik-ben-niet-van-de-spelletjes zoon, mijn flierefluitende vogel liefhebbende zoon. Die weleens meedeed met Wingspan, maar dan vooral om een mooi tableau aan te leggen van zoveel mogelijk roofvogels. Ermee winnen deed hij niet. Hij was al tevreden met een uil, een arend, een sperwer.
Nu won hij dus wel. Duidelijk. Versloeg zijn broer, zijn vader en zijn moeder met meer dan 30 punten. En ja, hij begon meteen met een killdeerplevier en een raaf in de eerste ronde. In zijn grasland. Zoveel wist hij dan weer wél van het spel. En daarna was hij niet meer te houden. Eieren leggen, voedsel pakken, kaarten pakken en door. Als hij wat minder fanatiek had geprobeerd álle roofvogels te spelen die hij in zijn handen kreeg en wat meer geluk had gehad met zijn bonuskaart, had hij zomaar nog meer punten gepakt. 107 werden het er uiteindelijk.
Zo'n gelukkie moet je hebben af en toe. Dat onder andere maakt Wingspan zo ontzettend leuk: dat dit heel af en toe óók gebeurt.